vrijdag 26 augustus 2016

De Reis

Ken je dat? Je loopt achter iemand en denkt dat het een vrouw is, of andersom. Als degene zich omdraait zie je ineens dat het tegenovergestelde waar is. Je begrijpt niet hoe je ogen je zo voor de gek konden houden. Ik weet niet waarom ik deze vergelijking maak, maar zo verging het hem ook op zijn voettocht over de wereld. Ik weet niet eens of het wel echt een hij is. Maar dat doet er niet meer toe.
Op een dag was hij gewoon beginnen te lopen, alles achter zich latend, zonder nog één blik achterom te werpen. Hij wilde niet meer gehecht zijn aan stenen en alle spullen die hij in zijn leven verzameld had. Het leek ineens van geen enkele waarde meer te zijn. Niets leek meer te zijn zoals zijn ogen het zagen. Hij wilde nu eindelijk achter de gordijnen van de illusie kijken. Kijken met zijn hart en zoekend naar datgene wat zijn leven nog werkelijk betekenis zou geven.
Dus liep hij en op zijn weg liepen velen een stuk naast hem mee. Sommigen een uur, sommigen enkele dagen of weken. Hij luisterde vooral naar al hun verdriet. Verdriet meestal over verlies. Verlies van mensen, verlies van gezondheid en jeugd, verlies van dromen en liefdes.
Hij luisterde naar al hun verhalen en een enkele keer vroeg iemand hem de weg. Meestal wilde men het antwoord niet eens horen. Dat maakte hem echter niets uit. Hij wist dat iedere ervaring van belang was. Niet alleen voor die mens, maar voor ieder die betrokken was in het drama en allen eromheen. De ervaring zou zich verspreiden als een olievlek en op een dag zou die allen raken. Bij iedere aanraking zouden harten zich een klein stukje verder openen. Hij wist dat omdat het hem zelf gebeurd was. Iedere keer als zijn hart zich verder opende wist hij dat zijn, eens zo zorgvuldig opgebouwde schild, zou barsten, zou scheuren en ruimte zou maken voor wat werkelijk telde. Liefde
In ieder dorp en in iedere stad kwam hij hetzelfde drama tegen. De mensen om hem heen zagen soms wat hij nog niet eens zelf gezien had. Zijn hart was zo groot geworden en had zich met alle kleuren van de regenboog gevuld. Het was te groot voor zijn lichaam geworden en golfde om hem heen. Bij ieder verhaal dat men hem vertelde werden de kleuren feller en mooier en het breidde zich steeds verder uit. Grenzen waren niet meer belangrijk want overal was hij nu waarneembaar. Overal liet hij stukjes van zichzelf achter. Overal! Maar natuurlijk niet voor iedereen te zien. Ik zag het wel. Ik zag hém ook. Als we soms eens een stukje samen liepen dan versmolten we. Ik kon mezelf niet meer onderscheiden, niet meer terug vinden in zijn kleurenpracht. Ik groeide met hem mee en ook in mij werden de kleuren mooier en feller. We gingen over grenzen en glipten langs de tijd. Al die tijd hielden we elkaars hand dan stevig vast.

Tot dat ik me weer los zou maken, ik wist dat het zou gebeurden en ik wist dat het moest. Ik had immers mijn eigen reis te maken. Ik wist dat ik dat kon. En ik wist dat ik hem altijd terug zou vinden. Sterker nog, hij zou er altijd zijn. Hij had immers zijn kleur gedeeld. Dat kon ik duidelijk zien, zelfs met gesloten ogen.


©Marion